De aansprakelijkheid van een notaris; bespreking van het arrest HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:288
De aansprakelijkheid van een notaris moet worden beoordeeld aan de hand van het door hemzelf bijgehouden dossier. Wat er is van de situatie waarin dat laatste achterwege is gebleven, wordt behandeld in deze uitspraak van de Hoge Raad.
Op 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:288, heeft de Hoge Raad in een door mij als cassatieadvocaat behandelde zaak een belangrijk arrest gewezen met betrekking tot de stelplicht en bewijslast in een zaak betreffende de aansprakelijkheid van een notaris. Overigens beperkt deze aansprakelijkheidsvraag zich niet tot de notaris, maar kan deze breder worden getrokken naar elke beroepsbeoefenaar waarvoor een verzwaarde stelplicht geldt. Onder dat laatste wordt verstaan dat de beroepsbeoefenaar in het kader van zijn stelplicht of zo men wil betwistplicht gehouden is het dossier in het geding te brengen. Op basis van de huidige uitspraak kan een notaris niet aan aansprakelijkheid ontkomen door te stellen dat een dossier niet voorhanden is. Het ontbreken van een deugdelijke verslaglegging van hetgeen is besproken en wat hij heeft geadviseerd komt in het kader van de stelplicht en bewijslast voor zijn risico. Weliswaar rusten die op de partij die de notaris aansprakelijk stelt maar het niet voldoen aan de verzwaarde stelplicht kan maken dat de stellingen van de eisende partij als onvoldoende betwist worden vastgesteld.
In de bewuste zaak had de erflater zich tot een notaris gewend om een langstlevendetestament te laten afsluiten. De erflater had een slechte relatie met zijn kinderen en wilde die onterven.
Nadat een aantal jaren later de erflater was overleden, bleek dat er van de bedoeling van de erflater in het door de notaris opgestelde testament weinig terecht was gekomen. Door het ontbreken van een clausule ex artikel 4:82 BW was naar huidig recht de legitieme portie van de kinderen dadelijk opeisbaar. Die kinderen hebben van dat recht ook daadwerkelijk gebruik gemaakt.
De weduwe sprak vervolgens de notaris aan en kreeg in eerste instantie gelijk maar ving vervolgens bij het gerechtshof bot.
De maatstaf voor beroepsaansprakelijkheid
De Hoge Raad overweegt ten aanzien van de maatstaf op basis waarvan een notaris als beroepsbeoefenaar moet handelen en op basis waarvan moet worden geoordeeld of er sprake is van een beroepsfout als volgt:
3.4.2 Een notaris dient als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan deze zorgvuldigheidsplicht meebrengen dat de notaris bij het verlijden van een akte niet slechts de zakelijke inhoud daarvan meedeelt en toelicht, maar ook wijst op de gevolgen die uit die inhoud voortvloeien (zie bijv. HR 20 januari 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0586, NJ 1989/766 en art. 43 lid 1, derde volzin, Wet op het notarisambt).
Dus: de notaris kan niet altijd volstaan met het voorlezen en toelichten van de zakelijke inhoud, maar zal ook moeten wijzen op de gevolgen van hetgeen in de notariële akte wordt vastgelegd: in casu had de notaris er dus op moeten wijzen dat het tekenen van dit testament zou meebrengen dat bij vooroverlijden van de erflater, zijn kinderen direct de legitieme zouden kunnen opeisen, alsook dat, indien hij dat niet wenste, hij dan een beding als bedoeld in artikel 4:82 BW zou moeten opnemen.
Stelplicht en bewijslast ter zake van schending van de zorgvuldigheidsplicht
De Hoge Raad oordeelt (uiteraard in lijn met artikel 150 Rv) in rov. 3.4.3. dat de partij die zich op het rechtsgevolg beroept dat de notaris tekort is geschoten in zijn zorgvuldigheidsplicht, de stelplicht en de bewijslast heeft van de feiten en omstandigheden die dit oordeel kunnen dragen, maar oordeelt dan vervolgens dat op de notaris een verzwaarde stelplicht rust van de tot zijn domein behorende stukken:
3.4.3 (…) Van de notaris kan evenwel worden verlangd dat hij voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn betwisting van de desbetreffende stellingen, teneinde degene die hem aanspreekt aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen (HR 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2244, NJ 1999/286). Voor zover de notaris geen aantekeningen bijhoudt en bewaart van hetgeen hij in het kader van zijn voorlichtingsplicht met de betrokkene heeft besproken, kan dat ertoe leiden dat hij niet aan de zojuist genoemde motiveringsplicht kan voldoen, hetgeen dan voor zijn risico komt.